Op 28 februari heeft er een artikel in de Posthoorn gestaan over Eva. De originele versie hiervan kunt u hier lezen.
Tranen van een moederpoes
Lieve Eva,
Geen dag gaat er voorbij zonder dat ik aan je denk. Bijna 8 maanden geleden alweer ben je van ons balkon gevallen en hebben we je niet meer gezien. Alle tuinen die we hebben doorzocht, de pamfletten die we uitgedeeld hebben en op lantaarnpalen geplakt, de nachtelijke zoektochten, de advertenties en zelfs contact met een dierentolk hebben jou niet teruggebracht. Mensen kijken nog steeds naar je uit, je foto wordt nog steeds uit de supermarkten meegenomen.
Maar zonder resultaat.
Waar ben je? Leef je op straat, ben je gezond, heb je honger? Ben je misschien gewond, of heeft iemand jou in huis genomen en gaat het goed met je. Maar als je bij iemand in huis bent, waarom zijn de daarvoor bestemde instanties dan niet gebeld om jou te melden? Waarom is er dan niemand met jou naar een dierenarts gegaan om te zien of je een chip hebt? Want die heb je. Zolang je niet dood gevonden bent ga ik ervan uit dat je nog leeft. Als nu toch eens méér mensen zouden beseffen dat een kat die buiten loopt, weleens zijn huis kwijtgeraakt kan zijn en hulp nodig heeft om weer thuis te komen. Er zou zoveel verdriet mee voorkomen kunnen worden. We hebben tijdens onze zoektocht naar jou al een paar katten voor een zwerfbestaan kunnen behoeden.
Maar wie helpt jou?
Je broertje en zusjes hebben niet echt in de gaten dat je er niet meer bent, zij hebben elkaar. Je moeder echter heeft verdriet, zij mist je. Regelmatig loopt ze zachtjes kreunend door het huis en zoekt je overal. Achter de gordijnen, onder het bed, alle kamers moet ik voor haar openmaken zodat zij je kan zoeken. Ze kijkt me dan smekend aan met haar grote ogen, 'Help me toch!' lijkt ze te zeggen. Zelfs als het regent gaat ze naar buiten, iets wat ze voorheen nooit deed, ze heeft een hekel aan de regen. Het breekt mijn hart haar zo te zien. Ze mauwt niet, ze huilt. Net als ik heeft zij jou nog niet opgegeven, ze blijft stug doorzoeken. Ik zie je nog zo voor me, vrolijk springend door de kamer met je magere lijfje en je staart in een groot vraagteken gekruld. Spelend met je zusjes en broertje.
Vorig jaar is je vader door een voorbijgangster naar het asiel gebracht, omdat zij had gezien dat hij ziek was. Erg ziek bleek toen, hij had kattenaids en kattenleukemie. De dierenarts kon nog slechts één ding voor hem doen; hem een pijnlijke dood besparen. Hij was pas zes jaar oud. Hij woonde niet bij ons maar we hadden er toch verdriet van, hij was erg lief en heeft ons jou en je zusjes en broertje gegeven. We maken ons grote zorgen om jullie allemaal, we moeten maar hopen dat hij nog niet besmet was toen hij met je moeder danste in het maanlicht, anders is de kans groot dat ook zij besmet is geraakt en zij jullie via haar moedermelk ook heeft besmet met het kattenaidsvirus. Dan ben je nu waarschijnlijk nog wel gezond, maar je weerstand zal steeds minder worden waardoor de kleinste aandoening al heel veel problemen zal geven. En wat gebeurt er dan met jou? Wordt je dan op straat gezet? Of leidt je al een zwerfbestaan en zul je minder fortuinlijk zijn dan je vader, dat je niet wordt opgemerkt en een einde aan jouw leven komt op straat? Ik wil er niet aan denken.
We hebben je nog niet opgegeven lieve Eva, en hopen nog steeds op dat ene zo verlossende telefoontje. Dat je bent gevonden en weer naar huis komt.
Dan zal je moeder ook eindelijk haar rust terugkrijgen.